Verwijswoorden

Hilde Vorsselmans - VBS Merksplas

Naar welk woord of welke woordgroep verwijzen deze verwijswoorden?
1. Iemand kwam me zeggen dat ik bij de juf moest komen. Ze bekeek me heel streng.
Ze =

2. Ik kan de kinderen die met mij speelden op één hand tellen. Meestal vergaat het diegenen die het aandurven niet zo goed.
diegenen =

3. Ik sta opnieuw tegen de muur. Waarom ik hier sta?
hier =

4. De bakstenen kennen me ondertussen wel. Zij zijn de enigen die me in hun nabijheid dulden.
Zij =

5. "Die wil ook een chocoladekleurtje!" Tja, om dat laatste gaat het eigenlijk allemaal.
dat laatste =